dinsdag 11 december 2012

Hé?

Ieder museum doet er verstandig aan een incidentenregistratie bij te houden. Dat stelt je in staat om kritisch te blijven kijken naar de risico’s die bezoekers, medewerkers of collectie lopen als gevolg van brand, diefstal, hufterigheid, overstroming en lekkages en bijna-incidenten (gevallen; gelukkig niet kapot....!). Het wordt musea daarbij makkelijk gemaakt: na de laatste grote, rijks-gesubsidieerde projecten om de integrale veiligheidszorg in musea te verbeteren is er een incidentenregister in het leven geroepen: DICE. Deze Digitale Incidentenregistratie Cultureel Erfgoed (zowel voor roerend als onroerend erfgoed) is zodanig ingericht dat iedere deelnemer separaat en anoniem de in zijn instelling plaatsgevonden hebbende incidenten en bijna-incidenten in een database kan invoeren. De beheerders van het register en de eigen medewerkers van het deelnemende museum kunnen met eigen en andermans geanonimiseerde gegevens, mits die regelmatig en liefst in grote frequentie en omvang zijn ingevoerd, een analyse maken waarmee risico’s vervolgens eerder kunnen worden herkend en gewogen. Om het met een voor de hand liggend voorbeeld te illustreren: “Hé, de oudere bezoekers vallen altijd over de laatste traptrede” of “Hé, de kinderen lopen steeds door die glazen deur heen”. Is een beetje flauw, maar ik bedoel maar dat de analyses slechts kunnen worden gemaakt met behulp van observaties, die meestal wel beginnen met: Hé? Een open oog en oor, dus. Het ligt al meer voor de hand te verwachten dat het incidentenregister helpt bij het analyseren van observaties als: “Hé, steeds als de dakbedekker is geweest is er een beginnend brandje” of “Hé, nu is tijdens de verhuizing van de collectie weer een deur van het depot open blijven staan”.
Trouwens: hoe beter de observatie, hoe sneller de oplossing gevonden is. En dan vraag je je af: Waarom incidenten registreren als je de oplossing toch eigenlijk al weet? Daar komt de statistiek om de hoek kijken. Want, hoe meer er van dergelijke incidenten worden vastgelegd, des te groter wordt het risico-bewustzijn van degenen die op de incidenten moeten reageren. En dat zijn vaak niet dezelfde medewerkers als degenen die de observatie en de risico-analyse doen. Maar verder heeft het wel iets van het bijhouden van je huishoudboekje of je gasverbruik: zodra je met registratie beziggaat dient de oplossing zich eigenlijk al aan.
Meer over de registratie in DICE is te vinden op de site van de Rijksdienst Cultureel Erfgoed onder Monumenten en ‘veilig erfgoed’ (http://www.cultureelerfgoed.nl/node/2609). In 2011 waren er 153 meldingen van incidenten, ingevoerd door slechts 15 instellingen; in 2010 waren dat er 113 door 12 instellingen. Het is dus nog niet echt een succes.
Het is begrijpelijk, maar ook zorgelijk, dat museumdirecteuren eerder geneigd zijn te zeggen dat de alarmeringsinstallatie ‘state of the art’ is, dan dat ze “Hé?” zeggen. Nog zorgelijker, maar om veiligheidsredenen vaak heel begrijpelijk, is het vervolgens dat genomen maatregelen na incidenten (groot of klein) niet altijd openlijk worden toegelicht. Van dergelijke openheid zouden namelijk collega-instellingen veel kunnen leren. 
Het komende nummer van Museumpeil, vakblad voor museummedewerkers in Nederland en Vlaanderen, te verschijnen in juni 2013, gaat over ‘het lerende museum’. Wie durft er een artikel te schrijven over het nut van incidentenregistratie in zijn of haar museum?