maandag 20 oktober 2014

Hippomobiel?
Het hippomobiel erfgoed dient meer onder de aandacht van publiek te komen, want alleen dan kunnen steun en draagvlak worden gevonden om de steeds verder oplopende achterstand in kennis en conservering van dit belangrijke erfgoed in te lopen. En dan vraagt u zich af: hippomobiel, iets met paarden? Ja, inderdaad.  Deze term wordt onder kenners gebruikt om daarmee alle door paarden getrokken rijtuigen, wagens, sleden, karren en wat dies meer zij aan te duiden, met – heel belangrijk – daarbij ook alle accessoires en toebehoren, zoals tuigen, livreien, versieringen, verlichting enzovoorts.  En voor het gemak nemen we er de bok en de ezel ook in mee.  Het gaat zowel om personen- als goederenvervoer.
Denk niet dat het hier alleen maar plezierrijtuigen betreft; ze waren gewoon nodig in een tijd waarin het vervoer nog afhankelijk was van wind of spierkracht. Maar de rijtuigen hadden naast hun vervoersfunctie ook een sociale boodschap: die van adellijke huize waren geschilderd in de kleuren van het familiewapen; met de uitmonstering van de wagen en hun berijders zond men een boodschap over met wie men van doen had. Net zoals wij nu zeggen: vertel mij in welke auto u rijdt en ik vertel u wie u bent. Pas rond 1970 verdwenen de laatste paarden uit het straatbeeld. Nadat al veel eerder de paardentram en de omnibus een gemotoriseerd vervolg hadden gekregen, zette na de oorlog ook de melkboer zijn paard aan de kant. De laatste stalhouderijen gingen over op taxi’s; hun rijtuigen bleven van nut, maar alleen nog bij speciale gelegenheden, huwelijk of begrafenis.
  Zeichnung: Sebastian Meschenmoser 2000. Alle Rechte vorbehalten. Zurück zur Übersicht.

Op 9 oktober jl vond een bijeenkomst plaats bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed die was gewijd aan dit erfgoed. Zij was georganiseerd door de Stichting Paard en Karos, de eigenaar van de grootste collectie op dit gebied in Nederland, naar aanleiding van het verschijnen van het rapport ‘Inventarisatie, waardestelling en registratie van rijtuigen en arrensleden in de Mobiele Collectie Nederland’[1]. In dit rapport is de ‘Collectie Nederland’ op het gebied van rijtuigen en arrensleden (alleen personenvervoer) door middel van een quick scan in beeld gebracht, geïnventariseerd en vervolgens ook gewaardeerd.  De onderzoekers werden hierin bijgestaan door een speciaal voor dit doel samengestelde adviescommissie, waarin deskundigen op hippomobiel gebied in Nederland, de heren C. Conijn en Arie de Jager, en deskundigen op het gebied van waarderingsmethodieken van cultureel erfgoed zitting hadden.

Het rapport geeft een A-status aan 48 van de in totaal 406 geïnventariseerde rijtuigen en aan 11 van de 90 sleden.  Maar die top-status betekent niet dat ze allemaal tiptop in conditie zijn. Die totalen zijn slechts topjes van de ijsberg; heel veel hippomobiel erfgoed is in handen van particulieren en de huidige stalhouderijen en dat is bij de quick scan grotendeels buiten beeld gebleven. Enthousiaste eigenaren rijden vaak nog met hun rijtuigen, sjezen en sleden. Er zijn ontelbare menverenigingen in Nederland en de agenda’s met evenementen met paard en rijtuig in de hoofdrol zijn overvol. Misschien kan ook via deze verenigingen meer aandacht gevraagd worden voor het behoud van dit tot de verbeelding sprekende erfgoed. Meer onderzoek is gewenst, zo concludeert het rapport, en niet alleen naar het gebruik van rijtuigen in adellijke kringen, maar ook naar het vervoersgedrag van de gewone man. Samenwerking is nodig tussen de belangrijkste partijen op dit gebied: musea, collectiebeheerders, kennisinstituten en opleidingen. Die moet gericht zijn op het vergroten van de toegankelijkheid van de collecties, op het conserveren van zieltogende exemplaren, op het behoud van het ambacht van rijtuigenmaker en –restaurator  en daarmee op het behoud van de kennis over het hippomobiel erfgoed.

Zeichnung: Sebastian Meschenmoser 2000. Alle Rechte vorbehalten. Zurück zur Übersicht.  



[1] Opdrachtgever: Stichting Mobiele Collectie Nederland (MCN) in opdracht van Stichting Paard en Karos. Uitvoering: Cultuurwerk Max Popma en Jan Sparreboom. Financiering: Mondriaanfonds, VSB Fonds, Prins Bernhard Cultuurfonds en Stichting Dioraphte. Zie ook www.mobielecollectienederland.nl

donderdag 29 mei 2014

Collectiewaardering en maatschappelijke waardering van musea; ze kunnen niet zonder elkaar

Het is goed om tijdens de dagelijkse strijd om het culturele bestaan af en toe een moment van bezinning in te lassen. Een overzichtsartikel van Alexander Van der Stichele, ‘Over de waarde en maatschappelijke relevantie van musea’[1], helpt ons enige kritische afstand te nemen. Nu kunst en cultuur onder druk staan, en er in deze ‘ver-economiseerde’ tijd steeds vaker aan kunst en cultuur gevraagd wordt naar legitimatie, is het goed om te lezen hoe onderzoekers aan universiteiten, zoals Arjo Klamer of John Holden, het slagveld beschouwen. Waarde-toekenningen – economisch, maatschappelijk, sociaal, zelfs intrinsiek relevant - , een verschijnsel dat nu ook de Vlamingen met publicatie van het rapport ‘De Waarde van Cultuur’ [2] meer en meer zal gaan aanraken, houden volgens Van der Stichele een reëel gevaar in. Het is meegaan in de opvatting van ‘instrumentalisering’, die ervan uitgaat dat cultuur altijd meer nut dan intrinsieke waarde moet hebben. Op korte termijn is dit misschien interessant, maar op de lange termijn zal de culturele partij toch het onderspit delven. Want, zo schrijft Van der Stichele, ‘de economische en zelfs sociaal-maatschappelijke impact van kunst en cultuur zal altijd beperkt blijven in vergelijking met die in andere maatschappelijke domeinen’. De instellingen die zich bedreigd voelen schieten bijna vanzelf in de defensieve reflex, waarbij ze niet zelden hetzelfde idioom en gelijke argumentatiewijze en gewoontes gaan gebruiken als hun ‘belagers’.  Deze auteur pleit voor uitgaan van eigen kracht en voor het hanteren van een ‘specifiek waardenkader voor cultuur’ waarmee het maatschappelijk belang en de ‘public value’ van musea onomstotelijk kunnen worden aangetoond. Daar zijn we het van harte mee eens.
Aan de andere kant valt de huidige wendbaarheid van musea wel te prijzen. De omslaande houding ten opzichte van ‘weerloze’ kunst heeft musea alert gemaakt. En dat heeft direct positieve gevolgen voor hun publieksbereik, voor hun herkenbaarheid en hun rol in cultuurparticipatie, educatie, toerisme en maatschappelijk welzijn.  Samenwerking tussen musea onderling en van musea met instellingen uit andere maatschappelijke geledingen is nu het credo; strategische allianties vormen  nu de barricades tegen verdere bezuinigingen en moeten de nieuwe verdienmodellen inspireren.

Het is alweer een jaar geleden dat de Rijksdienst Cultureel Erfgoed de waarderingsmethodiek voor museale collecties en objecten ‘Op de museale weegschaal’ lanceerde. De redactie van Museumpeil zag voldoende aanleiding om naar aanleiding hiervan een rondje langs de velden te doen: hoe zijn de ervaringen en helpt de methodiek ook bij het verstevigen van de positie van musea in het maatschappelijke krachtenveld? In de redactionele discussies bleek al snel dat de waardering van collecties niet los gezien kan worden van de waardering van musea. Een punt waar vooral onze Vlaamse collega’s op wezen: een door een museum volvoerd waarderingstraject is geen garantie voor een navenante beoordeling of waardering door het publiek of door andere stakeholders of beleidsmakers. Daarom is het thema van dit nummer niet beperkt tot de waardering van collecties, maar is ook waardering door publiek en politiek in een aantal artikelen aan de orde. Er zijn een paar goede voorbeelden in dit nummer van hoe je de waarde van musea of presentaties ten voordele kunt inzetten, bijvoorbeeld voor uitbreiding en verbouwing. Er zijn ook voorbeelden van musea – in dit geval Vlaamse ‘schrijversmusea’  en Kasteel Amerongen – waar de waardering door het publiek een sterke invloed heeft op presentatie en functioneren van musea. Er is een verhelderend interview met Lydia Jongmans van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten; ze vertelt de andere kant van het verhaal en gaat in op de argumenten van gemeenten bij bezuinigingen op musea. Daar kunnen veel musea hun voordeel mee doen.
Veel bijdragen in dit nummer zijn persoonlijk getint, een niet te vermijden verschijnsel in de huidige museumwereld waar persoonlijke betrokkenheid van (ex-)medewerkers en van publiek nog steeds heel groot is. Ook die betrokkenheid past in ons thema en we zijn, althans voor dit nummer, daarom niet bezorgd over een mogelijk gebrek aan kritische afstand in die artikelen. Ze drukken namelijk precies uit waar het om gaat: waardering van musea en van museumcollecties blijft gewone mensenwerk.

Museumpeil 41 verschijnt juni 2014. Abonnementen kosten € 22,50, losse nummers 12,50. Opgave en bestellingen bij Erfgoed Brabant Pb 1325 5200 BJ Den Bosch.




[1] In: Faro | tijdschrift voor cultureel erfgoed nr 7 (2014)