Rond het onderwerp pro’s en contra’s van uitbesteden van
museale taken door musea, thema van nummer 45 van Museumpeil, zijn er een paar
interessante ontwikkelingen te bespeuren. Ten eerste is er de trend om vanwege
de bezuinigingen op cultuur vast personeel van musea te ontslaan en deze
vervolgens weer als zelfstandige in te huren. Een effect dat in Nederland met zijn nieuwe en
soepeler ontslagwetgeving niet alleen in musea, maar in alle geledingen
zichtbaar wordt. Je hebt het dan over de paradox van een ‘vaste groep
freelancers’, een verschijnsel dat minister Asscher met zijn nieuwe wetgeving,
en niet te vergeten de belastingdienst, juist wilden voorkomen.
Ten tweede is er een tendens om steeds meer museumtaken uit
te besteden; niet alleen de traditionele outsourcing van café of winkel is
populair, maar ook die van onderzoek, vormgeving, tentoonstellingsontwerp en
-conceptontwikkeling, fondswerving, collectie- en depotbeheer,
objectregistratie, bewaking en beveiliging, pr en marketing en nog veel meer;
bijna alles eigenlijk. Het begint te lijken op het museum als geraamte, dat wij
naar believen en gevoelde noodzaak voor een specifiek doel optuigen met een
paar organen, zintuigen, hersenen, ervaring en kunde. In de wereld van de
klassieke muziek hebben ze het in zo’n geval over een kaartenbakorkest: het
gezelschap heeft wel een eigen naam en misschien ook nog een dirigent of
zakelijk leider, maar wordt overigens verder bevolkt door de nieuwe
seizoenarbeiders en druivenplukkers van de cultuur: musici. Directeur MAS (Museum aan de Stroom
Antwerpen), Marieke van Bommel, komt in haar inleidende bijdrage in Museumpeil tot
een museumgeraamte van drie functies: een conservator, een publiekswerker en
een bedrijfsleider. Grote kunst is dan
voor zo’n geraamte om de ‘eigen’ identiteit te behouden. Naar buiten toe,
richting publiek, lijkt het merk museum één gezicht te hebben, maar intern is
het een duiventil, een komen en gaan van flexibele zzp-ers, met alle
diversiteit binnen de organisatie van dien.
Let wel: we spreken hier over een trend in musea die
beschikken over de middelen om uit te besteden, de grotere instellingen dus. De
kleine musea hebben helemaal geen geld om taken uit te besteden, hooguit
beschikken ze over ausdauer en vindingrijkheid om hun bestaan en functioneren
op bescheiden schaal voort te zetten.
Die kleine musea moeten het van hun vrijwilligers hebben, aan wie zij in
feite hun hele hebben en houden outsourcen. Deze musea kweken een band met hun
vrijwilligers, die als ambassadeurs hun instelling aanbevelen aan wie het maar
horen wil. Met die identiteit zit het juist daar wel goed.
Er zijn ook wel lichtpuntjes: uitbesteden zorgt ervoor, dat
je als museummedewerker beter gaat nadenken over wat je kan, of over hoe
anderen dat beter zouden kunnen. Zo ontstaan er
in de sfeer van opdrachten omschrijven, contracten aangaan, zakelijke
evaluaties of interne opleidingen nieuwe en betere methoden van controle, duidelijker
protocollen, checklists, rapportages en soms gewoon ook nieuwe contacten met
nieuwe doelgroepen. Het kan zelfs zover
komen dat een museum na een tijdje succesvol uitbesteden en de kunst afkijken,
bijvoorbeeld van de catering, het toch weer zelf wil doen, en vervolgens de
verloren zoon van café, restaurant en events of museumwinkel weer in de armen
sluit.
Er is nog een gunstig effect, namelijk waar uitbesteding en
detachering elkaar raken: het aangaan van onderlinge samenwerking tussen musea
om met elkaar de inzet van deskundigen te delen, oftewel musea die zichzelf aan
collega’s outsourcen. Komt mij bekend
voor: ik begon in 1984 mijn museumwerk als streekconservator, in dienst van
meerdere musea in een regio.
Lees Museumpeil 45; ga voor een abonnement naar www.museumpeil.eu
Foto: De osteologieles van Dr. Sebastiaen Egbertsz., 1619 Amsterdam
Museum http://hdl.handle.net/11259/collection.38497